...

Die vraag wacht nog op antwoord. Studies hebben tegenstrijdige resultaten opgeleverd. Een presentatie op de CROI 2018 voegt een nieuw element toe aan het al lijvige dossier.Keri Calkins et coll. van de faculteit geneeskunde van het Johns Hopkins Hospital in Baltimore hebben tussen 1997 en 2014 254 hiv-geïnfecteerde patiënten met een eerste kanker (met uitsluiting van een Kaposi-sarcoom) gerekruteerd in de JHHCC-cohorte (Johns Hopkins HIV Clinical Cohort). Het ging om patiënten met een non-hodgkinlymfoom (21%), longkanker (27%), leverkanker (9%), hodgkinlymfoom (7%), prostaatkanker (7%), borstkanker (6%), aarskanker (6%) en diverse andere kankers (27%). Ze hebben die patiënten dan vergeleken met een controlegroep van 1.900.000 niet-hiv-geïnfecteerde patiënten met dezelfde kankers die tussen 2000 en 2014 werden gerekruteerd in de surveillancecohorte SEER van het National Cancer Institute. De onderzoekers hebben dan geprobeerd om drie vragen te beantwoorden om de verhouding tussen kanker en hiv-infectie te begrijpen.1) Worden hiv-geïnfecteerde patiënten, die in het kader van hun behandeling van dichtbij worden gevolgd, in een vroeger stadium van de kanker gediagnosticeerd dan de algemene bevolking?De onderzoekers hebben vastgesteld dat de diagnose in een wisselend stadium wordt gesteld. Bij 30% van de hiv-geïnfecteerde patiënten werd de diagnose gesteld in een nog plaatselijk en dus vroeg stadium tegen slechts bij 6% van de algemene bevolking. Maar anderzijds werd de diagnose bij 45% van de hiv-geïnfecteerde patiënten gesteld in een gevorderd stadium met metastasen op afstand (tegen 9% van de algemene bevolking). Die op het eerste gezicht tegenstrijdige vaststelling is te verklaren door een dubbel mechanisme. Het hiv onderdrukt het immuunsysteem, wat ontegensprekelijk de tumorprogressie versnelt, maar aangezien die patiënten, die een zeer hoog risico lopen op kanker, van dichtbij worden gevolgd in het kader van hun hiv-infectie, is de kans dat de diagnose bij hen in een vroeger stadium wordt gesteld, groter dan in de algemene bevolking.2) Hangt de kankertherapie af van de hiv-status van de patiënt?Het antwoord op die vraag is duidelijk NEEN. De waarschijnlijkheid dat een hiv-geïnfecteerde patiënt wordt behandeld, is even hoog als in de algemene bevolking, ongeacht het type kanker (83% vs. 87%), ongeacht of het aantal CD4-cellen op het ogenblik van de diagnose hoger of lager is dan 200/mm³. De hiv-status speelt dus niet mee bij het bepalen van het therapeutische beleid.3) Welke invloed heeft de hiv-status op de vijfjaarsoverleving?De gemiddelde vijfjaarsoverleving bij optreden van kanker is 5,4-maal korter bij hiv-geïnfecteerde patiënten, rekening houdend met het type kanker en de demografische kenmerken. In een vergelijkbaar kankerstadium is de overleving echter identiek in de twee groepen. Opgelet echter, de kwaliteit van het immuunsysteem heeft invloed op de overleving. Bij patiënten met minder dan 200 CD4-cellen/mm³ was de overleving nog 6,3 maanden korter, in het totaal 11,7 maanden korter, dan in de algemene bevolking, ongeacht het stadium en het type kanker, de behandeling en de demografische kenmerken. Als het aantal CD4-cellen hoger is dan 200/mm³, is er geen duidelijk verschil in overleving.Ref.: Calkins K. et al. Abstract 652, CROI 2018, Boston.